Bebouwing

Course week(s) Introductie Week
Course subject(s) 1. Stedenbouwkundige basisbegrippen

Bebouwingstypen

Verkavelingsplannen kunnen zowel laagbouw als gestapelde bouw bevatten. Meestal is aan het stedenbouwkundig patroon te zien om welk type bebouwing het gaat. Onderscheiden kunnen worden:

  1. Laagbouw, ook wel genoemd eengezinswoningen of herenhuizen. Ook woningen, waarvan de begane grond een andere functie heeft: winkel, kantoor of bedrijf kunnen vallen onder het begrip laagbouw. Laagbouw bestaat doorgaans uit twee lagen met een kapverdieping, maar ook drie- en vierlaagse bebouwing al dan niet met een kap of dakopbouw komen voor. Het worden ook wel grondgebonden woningen genoemd, dat verwijst naar de tuin en/of de onderste woonlaag op de begane grond. Hoewel er in de laagbouw veel complexgewijs wordt gebouwd is de individualiteit van iedere woning toch één van de essenties. Losstaande bebouwing: vrijstaande villa’s of tweeonder- één-kap zijn veelvoorkomende laagbouwvarianten.
  2. Het begrip middelhoogbouw wordt (in Nederland) gehanteerd voor bouw van drie tot maximaal zes lagen, de standaardbouw in de grotere steden, (In Parijs is de standaardbouw van acht verdiepingen een vorm van middelhoogbouw) Middelhoogbouw kan zijn: portiekwoningen, lage fl atgebouwen of woongebouwen met bijvoorbeeld een galerij of bovenstraat en met daarin appartementen of maisonnettes (= meerlaagse bovenwoningen). Ook het type met beneden-bovenhuizen,waarbij de  bovenwoning een voordeur aan de straat heeft (ook wel genoemd: gestapelde laagbouw) valt hieronder.
  3. De term hoogbouw is weggelegd voor gebouwen boven de vijf lagen, waarbij altijd liften en extra vluchtwegen gebouwd moeten zijn. Hoogbouw kan verschillende vormen aannemen: een (vrijstaande) toren, hoge appartementengebouwen geschakeld, hoge flatgebouwen met galerijen (bijvoorbeeld de Bijlmerflats). In de jaren ’60 doorgaans 12 verdiepingen, dus zo’n 40 m hoog; de recente woontorens worden steeds hoger: na de golf van gebouwen tot 80m hoogte (i.v.m. brandblusinstallatie) zijn er sinds 2008 woontorens met zo’n dan 30 verdiepingen, dus 150m hoogte (Montevideo- Rotterdam, het Strijkijzer- Den Haag)

Basisverkaveling bebouwing

Nederland is vooral het land van de rijtjeswoning, aaneengesloten laagbouwwoningen van twee tot vier lagen hoog al dan niet met kap of dakopbouw. Seriematige, gestandaardiseerde woningbouw is goedkoper te bouwen dan veel verschillende woningen qua maatvoering en bouwmoment. Daardoor is het bij dit bebouwingstype mogelijk om de woningen te bouwen, die veel mensen graag willen: grondgebonden (voordeur aan de straat) met een achtertuin en schuur, en vaak een voortuin in relatief hoge bebouwingsdichtheid.

Ook oude steden bestaan veelal uit aaneengesloten bebouwing van grondgebonden woningen. Hoe  dit type kan passen in een stedenbouwkundig plan wordt uiteengezet aan de hand van bijgaande basisverkaveling. Niet met de bedoeling om deze letterlijk over te nemen, maar om bewust van maten en bijbehorende kwaliteiten verkavelingsplattegronden te kunnen ontwerpen.

  1. Het afgebeelde basistype bestaat uit een gesloten bouwblok van eengezinswoningen. Het bouwblok is hierbij aan vier zijden bebouwd met de publieke wand aan de straat en de privékant aan een binnenterrein. Het bouwblok is op de hoeken onderbroken om de woonkwaliteit van alle woningen te bereiken.
  2. De diepte van een ‘normale’ eengezinswoning is circa 10 m. In de tuindorpen van de jaren ‘20 – ‘40 was de diepte vaak kleiner, tot zo’n 7 m, maar nu wordt alleen in sociale bouw 9 m gehanteerd. Diepere laagbouwwoningen bestaan ook tot 14m, soms d.m.v. erkers en serres, soms in woningen met hoge verdiepingshoogte. Laagbouw wordt op de verkavelingstekening gekenmerkt door de gescheiden achtertuinen, waardoor tevens duidelijk wordt wat de voor- en wat de achterkant van de woning is.
  3. Hier is 5,7m als basis- woningbreedte aangehouden; in de sociale sector is de breedte doorgaans minder: 5,4m, maar ook 5,1m of zelfs 4,8m; daarbij hoort een andere woningplattegrond, veelal komt de keuken dan aan de straatzijde van de woning. Vanaf breedtes van 6m en meer kan een goed-indeelbare, luxer woningtype worden gebouwd. In de rijtjesbouw is een drie- of meerlaagse woning stedelijker en rianter dan een tweelaagse. Een kap of een terugliggende dakopbouw betekent eveneens veel voor het woningtype en het straatbeeld.
  4. Het bouwblok beslaat een oppervlak van 63m bij 160m (= 1 ha) en omvat 46 woningen. Bij een dergelijke aaneengesloten bebouwing, die netto dus een woningdichtheid van 46 woningen per hectare (wo/ha) oplevert, kan in een uitbreidingswijk een dichtheid van zo’n 35 woningen per hectare worden bereikt. Daarbij is dan ook ruimte voor groen, openbare ruimte en scholen.
  5. Er zijn in deze verkaveling per bouwblok van 46 woningen 58 parkeerplaatsen opgenomen in de straten; hierbij is de volledige straatlengte gebruikt, vrijwel tot op de hoek. Dit was vroeger bij 46 woningen voldoende , maar dit is te weinig voor een hedendaagse parkeernorm van 1,7 á 2 parkeerplaatsen per woning (pp/wo) bij 48 woningen op 81-92 parkeerplaatsen uitkomt. Bovendien zijn vol geparkeerde straten niet zo prettig, afwisseling met straatbomen leidt eveneens tot vermindering van het aantal parkeerplaatsen. Daarom zal tegenwoordig bij een dergelijke verkaveling een speciale parkeeroplossing nodig zijn, als het niet op privéterrein gebeurd, in een garage of parkeergelegenheid op het binnenterrein.
  6. Twee woningen onder één kap of vrijstaande woningen kunnen ook in dit verkavelingspatroon zijn opgenomen, maar kavelbreedte wordt navenant groter en daardoor zakt de woningdichtheid. Dat kan zogewenst elders worden gecompenseerd met gestapelde woningtypen.
  7. Wanneer middelhoogbouw of hoogbouw wordt toegepast in deze ‘gesloten bouwblok verkaveling’ moeten afstanden van de straten of de binnenterreinen in principe toenemen in verband met bezonning en groter beslag op de openbare ruimte voor verkeer, parkeren en buiten spelen.

Op deze basis kan of moet een stedenbouwkundig ontwerper met alle parameters variëren, zowel qua bebouwing als openbare ruimte; zie daarvoor ook de paragrafen ‘straten’ ‘het ontwerp van de straat’, ‘parkeren’ ‘hoeken’ ‘binnenterreinen’, andere verkavelingtypen’.

Binnen het door een stedenbouwkundige ontwerpen plan moet de architect ‘goed uit de voeten  kunnen’. Bebouwingstypologie met inbegrip van de diepte van bouwblokken, aanduiding van entrees (voorkant) en achterkant (schuurtje), bouwhoogte, parkeerplaatsen, moeten nauwkeurig afgestemd worden op straten met trottoirs, voldoende breedte voor auto- en fietsverkeer, straatbomen, groen, water en taluds, hoogte van het maaiveld, en eventueel meervoudig grondgebruik. De begrenzingen van deelplannen vereisen extra aandacht.

image BY TU Delft CC SA
image BY TU Delft CC SA
Creative Commons License
Introductie: Minor Stedenbouw in de Delta by TU Delft OpenCourseWare is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License.
Based on a work at https://ocw.tudelft.nl/courses/introductie-minor-stedenbouw-in-de-delta/.
Back to top